Als arbeidssocioloog onderzoekt Annelies Scheers hoe arbeidsbemiddeling bijdraagt aan de (re)productie van maatschappelijke ongelijkheden en discriminatie. In haar werk observeert ze vaak dat maatschappelijke narratieven en beleidskeuzes onbewust verankerd zijn in koloniale structuren. Hoe uit dit zich, en waarom is het cruciaal om hier bewust mee om te gaan? In deze blogpost deelt Annelies Scheers interessante pistes uit haar onderzoek.
Onderzoek naar arbeidsbemiddeling
Tijdens mijn doctoraatsonderzoek voerde ik een etnografische studie uit binnen een Vlaams activeringsprogramma. Dergelijke programma’s omvatten diverse maatregelen, zoals jobbegeleiding, beroepsopleidingen en mentorinitiatieven, met als doel specifieke groepen niet-beroepsactieven – personen die niet op zoek zijn naar betaald werk en/of niet beschikbaar zijn – te ondersteunen bij hun integratie op de arbeidsmarkt. Gedurende tien maanden nam ik deel aan een programma dat zich specifiek richtte op langdurig werkloze vrouwen. In de praktijk bestond de groep hoofdzakelijk uit vrouwen met een migratieachtergrond, waarvan het merendeel zich identificeerde als moslim. Het doel van het programma was deze vrouwen te begeleiden naar werk of hen daarop voor te bereiden. Deelname was vrijwillig, wat dus betekent dat alle deelneemsters van binnenuit gemotiveerd waren om werk te zoeken.
Het traject duurde negen maanden en combineerde individuele begeleiding met groepssessies. De individuele sessies waren gericht op het verkennen van jobmogelijkheden, terwijl de groepssessies draaiden rond laagdrempelige en creatieve activiteiten die sociale interactie moesten stimuleren, routines opbouwen en sociale isolatie doorbreken. Als onderzoeker observeerde ik enkele individuele begeleidingssessies en nam ik actief deel aan de groepssessies. Mijn rol en onderzoeksdoelen waren bij alle betrokkenen bekend.
Tijdens de groepssessies zaten we samen rond een tafel en voerden we eenvoudige creatieve opdrachten uit: mandala’s kleuren, stenen schilderen, vlinders knippen en armbandjes maken met kralen. Bij mijn eerste ontmoeting zei de arbeidsbemiddelaarster:
“Het zijn eenvoudige opdrachten – het stelt niet veel voor. Maar ja, voor hen is het soms toch nog te moeilijk.”
Die uitspraak bleef hangen. Ze weerspiegelde een dynamiek die ik tijdens mijn onderzoek vaker zou tegenkomen: een scherp onderscheid tussen “wij” en “zij”. Blijkbaar hoorde ik bij de “wij”-groep. Maar hoe kon de arbeidsbemiddelaarster inschatten dat deze opdrachten voor mij zogenaamd “weinig voorstellen” en voor de andere vrouwen “toch nog te moeilijk” zouden zijn? Haar oordeel leek gebaseerd op signalen die ik uitstraalde: mijn betaalde job, mijn witte huidskleur en de taal die ik spreek. Deze kenmerken maakten mij in haar ogen “capabel”, terwijl de andere vrouwen – “zij” – werden gezien als “incapabel”.
Othering en het narratief van het “culturele slachtoffer”
Het onderscheid tussen “wij” en “zij” is een bekend sociaal mechanisme dat in de academische literatuur wordt omschreven als Othering: het creëren van een onderscheid tussen “ons” en “de ander”. Dit leidt vaak tot percepties van afwijking en minderwaardigheid van “de ander”. Activeringsprogramma’s vertrekken vaak vanuit een logica van Othering: hun werking richt zich op een specifieke groep – in dit geval niet-beroepsactieven – die vanaf het begin wordt bestempeld als afwijkend, als anders, en die “gecorrigeerd” moet worden om dichter bij de maatschappelijke norm te komen: deelname aan de betaalde arbeidsmarkt.
Bij de vrouwen in het activeringsprogramma dat ik onderzocht, wordt dit “anders zijn” nog explicieter benadrukt. Ze worden niet alleen gezien als niet-beroepsactief, maar ook als de etnische “ander”: “niet-westers”, “vreemd” en niet volledig geïntegreerd. Gender voegt hier een extra laag aan toe. Vrouwen met een migratieachtergrond, en in het bijzonder zij die zich identificeren als moslim, worden vaak geassocieerd met zogenaamd “achtergestelde” thema’s zoals huiselijk geweld, onderdrukking door mannelijke familieleden en reproductieve rollen. Hierdoor worden zij vaak gereduceerd tot een binair kader waarin mannen als onderdrukkers worden gezien en vrouwen als slachtoffers.
Farris (2017, p. 23) stelt in haar boek 'In the Name of Women’s Rights: The Rise of Femonationalism' dat deze “homogeniserende voorstelling van de niet-westerse vrouw als het ultieme slachtoffer van niet-westers mannelijk geweld” een dominante representatie is van migrantenvrouwen – en in het bijzonder van moslimvrouwen – binnen het westerse en postkoloniale discours, ongeacht hun geografische locatie, sociale klasse of opleidingsniveau.
Door de lens van Othering te gebruiken, toon ik in mijn onderzoek aan hoe arbeidsbemiddelaars migrantenvrouwen – vooral vrouwen die zich identificeren als moslim – systematisch reduceren tot een homogene categorie van “culturele slachtoffers”. Deze victimisering bevordert discriminerende attitudes en gedragingen bij arbeidsbemiddelaars. Dit komt duidelijk naar voren in verschillende aspecten van het activeringsprogramma: De implementatie van activiteiten, zoals het introduceren van betuttelende, laagdrempelige taken; de interacties tussen arbeidsbemiddelaars en migrantenvrouwen, waaronder intensieve monitoring en het negeren of niet serieus nemen van klachten; de interpretatie en evaluatie van gedrag van migrantenvrouwen, waarbij hun weerstand en kritiek vaak als afwijkend of kinderachtig wordt beschouwd; de jobs die hen worden aangeboden, die vaak laaggeschoold zijn, ondanks hun hoge opleidingsniveau en relevante werkervaring.
Als gevolg hiervan blijven koloniale erfenissen de ervaringen van migrantenvrouwen binnen activeringsprogramma’s en hun (tewerkstellings)kansen daarbuiten bepalen. Migrantenvrouwen worden vaak toegewezen aan laagwaardige, maar veelgevraagde functies zoals huishoudelijk werk en zorg. Deze jobs worden voorgesteld als de snelste weg naar emancipatie en een ontsnapping uit vermeende patriarchale onderdrukking. Tegelijkertijd wordt het idee versterkt dat migrantenvrouwen onvoldoende vaardigheden en werkervaring hebben. Dit beperkt hen niet alleen tot laaggeschoolde functies, maar zorgt er ook voor dat zij enkel daarop worden voorbereid – zelfs wanneer zij een hogere opleiding en relevante werkervaring hebben.
Dekoloniseer activering
Uit mijn onderzoeksbevindingen blijkt dat het dringend tijd is om het activeringsbeleid en de bijbehorende programma’s te dekoloniseren.
Een belangrijke stap hierin is het investeren in kwalitatieve opleidingsprogramma’s voor arbeidsbemiddelaars. Deze opleidingen zouden hen moeten ondersteunen om beter geïnformeerde en cliëntgerichte beslissingen te nemen, in plaats van gestandaardiseerde procedures te volgen. Dit kan niet alleen de kwaliteit van de dienstverlening verbeteren, maar ook bijdragen aan duurzamere tewerkstellingsresultaten. Bovendien moeten deze opleidingen gericht zijn op het vergroten van bewustwording over koloniale en stereotiepe representaties van specifieke doelgroepen binnen activeringsbeleid en -programma’s. Het herkennen en aanpakken van deze vooroordelen is een essentiële stap in het proces van dekolonisatie en het herdefiniëren van de professionele rol van arbeidsbemiddelaars.
Een tweede aanbeveling is het creëren van meer ruimte en zeggenschap voor de deelnemers van activeringsprogramma’s. Mijn onderzoek toont aan dat de stemmen van migrantenvrouwen vaak worden gemarginaliseerd binnen deze programma’s. Zo konden deelnemers tijdens de intakegesprekken wel hun verwachtingen over het programma en hun tewerkstellingsmogelijkheden delen, maar kregen ze tijdens hun traject nauwelijks de kans om hun behoeften, wensen, ervaringen en bezorgdheden te uiten. De studie maakt ook duidelijk hoe frustrerend het voor deelnemers is wanneer hun mening genegeerd wordt en hun stem niet gehoord wordt. Dit ondermijnt hun motivatie om actief deel te nemen aan het programma. Zo vertelden verschillende deelnemers mij dat ze specifieke jobverwachtingen hadden gedeeld tijdens gesprekken, maar dat arbeidsbemiddelaars daar nauwelijks rekening mee hielden. In plaats daarvan kregen ze vaak jobs voorgesteld die niet aansloten bij hun interesses of ambities.
Echte dekolonisatie van activeringsprogramma’s vereist niet alleen een herziening van het beleid, maar ook een grondige reflectie op de praktijken van arbeidsbemiddelaars en de manier waarop deelnemers betrokken worden bij hun eigen traject. Dit vraagt om een fundamentele herziening van hoe we kijken naar en omgaan met de mensen voor wie deze programma’s bedoeld zijn, met respect voor hun autonomie, ervaringen en ambities.
Herkenbaar? Deel gerust je eigen ervaringen met Annelies Scheers!